De schaakpartijen, waarvan ik de notatieformulieren jarenlang bewaard en bij vele verhuizingen in dozen heb meegevoerd, zijn me dierbaar. Jarenlang verbleven ze in hun geheel, maar meestal naarmate de jaren vorderden nog slechts bij flarden in mijn hoofd. Het zijn er vele en het deed me genoegen ze enige tijd geleden bij het opruimen van de garage in papieren vorm weer te vinden. Ik vergat even mijn opdracht om alles uit die opslagplaats over te brengen naar de zolder. De garage was een tijdelijk gehuurde berging en eigenlijk een luxe fietsenstalling geworden. Veel te duur voor het gebruik dat ik er van maakte. Opruimen dus.
Ik schoffelde wat boeken opzij, die een flinke berg op de vloer vormden, schoof een reeds lang overbodige stoel aan en begon de notatieboekjes en formulieren door te bladeren. Lang vergeten namen en de daarbij behorende gezichten, lang vergeten zoete overwinningen en lang vergeten wrange verliespartijen kwamen in mijn gedachten tot leven. Echt vergeten zijn bestaat dus niet realiseerde ik me tot mijn genoegen. Het menselijk geheugen is een vreemd fenomeen. Beeld, geur, kleur, ervaringen, emoties worden plots manifest: Na de de juiste prikkel vertonen ze zich bij een willekeurige gedachte. Ze hebben zich voor dat doel in de tijd verzameld.
De oudste notatie verhaalde van mijn eerste partij als beginneling in de laagste klasse bij schaakclub Dordrecht. Meneer S., een licht grijzende, zeer aimabele heer, legde voor de tweede maal hoffelijk zijn koning om en feliciteerde me met mijn uitstekend gespeelde Spaanse partij, terwijl ik me onthutst afvroeg waarom hij in vredesnaam opgaf. Een week later, volgens het volgende notatiebiljet, verloor ik van meneer H. Een kalende heer van zeker vier maal mijn leeftijd. Ik ruik zijn sigaar, zie de dikke brillenglazen en hoor opnieuw zijn stentorstem na het uitvoeren van de zet, waarmee ik dacht weer een punt te kunnen binnenhalen: “Nu heb ik U meneer”! Verbijsterd, achteraf de puinhoop die ik op het bord had aangericht aanschouwende, realiseerde ik me, dat ik toch nog wel veel te leren had.
Er zat van alles bij. Teamschaakpartijen voor de ”De Stadsherberg”. Voor mij dierbare simultaanpartijen tegen Jan-Hein Donner, Bert Enklaar en Jeroen Piket. Mijn zege in het enige toernooi dat ik ooit, in mijn klasse natuurlijk, won – Het Dordtenaar Toernooi – tegen H. Prins. Een afgebroken partij (dat kon toen nog), die helemaal uitgeanalyseerd was met clubgenoten en gewonnen zou gaan worden en die dat uiteindelijk ook werd, doordat de tegenstander in de hervatting niet op de hoogte bleek van de finesses. En ook een teamschaakpartij tegen Barend.
Ik zal zijn achternaam niet verstaan hebben, anders zou ik nooit hebben volstaan met slechts de aanduiding “Barend” op het formulier. Ik hecht eraan alles precies vast te leggen. Barend nu, was een absolute natuurschaker. Wat dat inhoudt moet je me niet vragen, maar zo voelde ik het toen de herinnering boven kwam. Barend was wat je noemt … aanwezig. Ik moet mij erg vergissen als zijn origine niet ergens in de landen achter Sliedrecht lag. Vast en zeker ergens in de Alblasserwaard. Wel… Barend trad elke schaaketiquette met voeten en die onderdanen mochten er dan ook zijn. Zelden zag ik schoenen van een dergelijk ontzagwekkend formaat. Het schaakplezier spatte van hem af toen hij tegen me zei: “Me gaon er iets moois van maoken… Wat jou!”
Barend controleerde met de blik van een ervaringsdeskundige de instelling van de klok, schudde even afkeurend met het hoofd, draaide wat aan de knoppen en gaf me een seconde de tijd om er mijn goedkeuring aan te hechten. Tijd om ook maar iets te zeggen kreeg ik niet. Hij gaf een geweldige ram op de klok, waarbij hij luid opmerkte dat: “Mee die klok maokt dà toch geen ene klòòte uit”, omdat hij toch altijd al snel spelen zou. “Ik speul altijd wel twee potjies op èène aovond! …… Ik nam aan, dat ik zou mogen beginnen en speelde dus mijn gebruikelijke e4…
Barend speelde à tempo e5 en oreerde, dat hij dat altijd “speulde”. De klok sidderde weer. Ik speelde tegen en drukte rustig mijn klok in. De partij vorderde en bij elke zet was Barends commentaar niet van de lucht: “Jao, da ha’k wel verwacht”. “Jao, dà ha’k òk gedaon”. “Zekers, das eene goeie, maor dà ha’k wel verwacht hoor”.
Ik hield mijn gezicht met enige moeite stoïcijns in de plooi, maar naast me liep Nico van Bijlevelt, mijn teamgenoot en doorgaans een eiland van schaakrust, langzamerhand rood aan. Ineens een verslikking voorwendend tastte hij hikkend naar zijn glaasje mineraalwater, dat al leeg was. Rood aangelopen accepteerde hij een slok van mijn tonic. Ik ving de veelzeggende blik uit zijn betraande ogen op en dwong mijn gezicht met grote moeite weer in een nietszeggende uitdrukking.
Na een vijftiental zetten vlocht ik een hele nare en giftige combinatie naar damewinst in de stelling. Barend overzag de dreiging volkomen. Toen de eerste zet kwam repliceerde Barend nog: “Jao, dà ha’k wel dacht… Ik zien òk wel wà! Ik bennie gek” Hij voerde met verve een tegenzet uit. Ik deelde even later met enigszins triest gemoed, meedogend, maar toch ook meedogenloos, de genadeklap uit. De reactie liet zich, na enig nadenken zijnerzijds, in alle puurheid, raden: “Jao, dà ha’k nou net nie dacht”, zei Barend.. “Knàp Màn!” “Hier me daome kwijt, maor ik het net gelukkig weer verkering”. “Pilsie?”
Buiten gaat het regenen. Het licht dooft. De garage voelt ineens klam. Waarom voelde in me toen en – nu ik dit weer bekijk – eigenlijk zo vreemd, zo onbestemd? Het ligt toch al zo ver achter me? Er moesten er meer zoals Barend zijn bedenk ik
. Ik ben nog een tijdje bij Barend gebleven. We hebben over schaoken gepraat en over zijn werk “in den bàegger”. Ik gaf hem een pilsie, kreeg er bijna à tempo twee terug en hij vond me één van de besten. Ik trachtte hem, verontschuldigend bijna, op te beuren, maar dat bleek absoluut niet nodig. “Geen donder màn! Ken beuren joh!” Vorige week immers had hij wel tweemaal op “ééne aovond” gewonnen op de club. “Ik bennie gek màn!!”
Wat zou er van Barend geworden zijn? Op een sleephopperzuiger ergens in Azië? Schaokend in zijn weinige vrije tijd tegen één van de andere baggeraars? In mijn hoofd klinkt weer het…”Ik bennie gek!!” Barend Baggeraar. We moesten eens een opening of op zijn minst een variant naar hem vernoemen…… Nee! Om de humoristen onder ons maar meteen de wind uit de zeilen te nemen: zeker niet de “Baggervariant”, want die spelen we ongewild allemaal wel eens……
We wonnen die avond de teamwedstrijd. Nico keek me na afloop van een afstandje meerdere malen aan, wendde dan snel zijn blik af, maar kon niet voorkomen, dat ik zijn mondhoeken krampachtige bewegingen zag maken. Ik zie Nico af en toe in Visser, waar hij zijn werk achter de bar verricht. Soms, als ik geen pilsie maar een tonic bestel grijnst hij me toe: ” dà ha’k nou net nie dacht.”
Willem Platje