Van Raúl Capablanca (1888-1942), wereldkampioen schaken van 1921 tot 1927, is bekend, dat hij ooit onder het genot van een mooie Havanna en een goed glas wijn het volgende verhaal aan een goede vriend vertelde:
“Een aantal jaren geleden was ik in Duitsland voor een belangrijk schaaktoernooi toen ik in de lobby van het hotel zachtjes op mijn schouder werd getikt. Ik draaide me om en deinsde onwillekeurig terug. Het was een oude man. Eén van het soort, dat nu niet tot de meest aantrekkelijke bejaarde mannetjes behoort. Een gezicht vol vouwen, een vaalgrijze gelaatskleur, kleine rattenoogjes die me priemend aankeken, een gerafelde flambard op het hoofd en enigszins gebocheld. Ik geneerde me een beetje voor mijn primaire reactie en omdat ik dacht dat hij een handtekening van me wilde tastte ik alvast naar mijn pen. Het mannetje echter legde met een verrassend snelle beweging zijn hand op mijn pols en zei raspend: “Ik heb het schaken opgelost!” Enigszins geschrokken deed ik een stap terug. Je kunt immers nooit weten of zo’n gek niet ook gevaarlijk is. Het mannetje grinnikte wat bruine tanden bloot en sprak op fluisterende toon: “Ik ben niet gek. Wees niet bevreesd. Ik wed met u om vijftig mark dat ik het u bewijzen kan.” Schichtig keek hij om zich heen om vervolgens hees te vervolgen: “Op mijn hotelkamer, ik zal het u bewijzen. Ja, u hoeft zelfs niet eens te wedden als dat u tegenstaat. Ik schenk u nu vijftig mark als u mij de gelegenheid geeft om het bewijs te leveren!” Met een snel gebaar toverde hij vijftig Reichsmark uit zijn zak, greep mijn onderarm en voordat ik ook maar kon reageren drukte hij me het biljet in de hand. “Eerste verdieping, het bord staat klaar.” Beduusd volgde ik hem de brede trap op naar de eerste verdieping. Hij hinkte een beetje. Een licht gevoel van medelijden drong zich aan mij op. Ik schudde het af. “Vijftig mark is immers vijftig mark en hij wil het zelf”, bedacht ik onderweg en stapte met hem zijn hotelkamer binnen…
Op een tafel voor het raam stond inderdaad een schaakbord met alle stukken reeds in de beginstand. Niet het minste schaakbord. Fijn ingelegd met exquise houtsoorten en met prachtige eiken- en ebbenhouten stukken. Een lust voor het oog. Inmiddels lichtelijk geamuseerd nam ik plaats achter de zwarte stukken. Het mannetje hinkte krakend naar de andere stoel. Steunend hees hij zich erop. ‘Ik heb het helemaal opgelost. Waarlijk! Wit geeft mat in 12 zetten ongeacht wat voor tegenspel van zwart dan ook.” Hij speelde zijn eerste zet. Ik deed nonchalant de mijne en wachtte toch wel een beetje gespannen op wat komen ging. Tot mijn verbazing stelde ik vast dat de witte stukken een wel heel vreemde samenwerking aangingen. Wat lacherig speelde ik verder, om er even later tot mijn stomme verbazing achter te komen, dat ik onverwacht mat ging op zet 12!
“Excuseer” zei ik, terwijl ik niet op mijn gemak de triomfantelijke oogjes trachtte te vermijden. “Ik was er kennelijk met de gedachten even niet helemaal bij, ik heb een nogal uitputtende partij gespeeld vandaag, ziet u. Staat u mij toe nu wel bij de les te zijn?” Hij knikte zwijgend, maar zijn flauwtjes opgetrokken wenkbrauwen getuigden van een nauwelijks verholen plezier. Lichtelijk geërgerd speelde ik opnieuw. Deze keer wel één van mijn vertrouwde openingen, waarbij het absoluut onmogelijk is om in een dergelijke stelling terecht te komen. Wit speelde een aantal zeer ongebruikelijke zetten, die ik als absoluut inferieur taxeerde, maar tot mijn afgrijzen vond ik mijn koning als uit het niets omsingeld en stond ik mat op zet 12!
Het mannetje keek me aan. “Overtuigd?”, raspte hij. “Krijg vijftig mark van u terug.” Verbouwereerd keek ik hem aan. “Dit is kennelijk mijn dag niet”, stamelde ik. “Wacht u alstublieft even? Ik ben direct weer bij u terug.” Ik struikelde naar de deur en bijna in paniek rende ik naar beneden om hulp te halen. Ik trof tot mijn fortuin voormalig wereldkampioen Emanuel Lasker, die in de lobby met Alexander Aljechin, regerend wereldkampioen, in geanimeerd gesprek was. Over mijn woorden struikelend deed ik met overslaande stem mijn verhaal. Ze moeten gedacht hebben, dat ik op slag idioot geworden was, maar bezorgd en natuurlijk uitermate sceptisch stemden ze toe om mee te gaan, al was het maar om mij in de gaten te kunnen houden. Natuurlijk zag ik wel dat ze veelbetekenende blikken uitwisselden, maar dat was mij op dat moment om het even. Lasker speelde lacherig wat zetten, maar afschuw stond op zijn gelaat te lezen toen hij in 12 zetten als uit het niets mat stond. Wat narrig nam hij de tweede keer geen risico’s en speelde, op zijn hoede, zo voorzichtig mogelijk. Na een aantal zinloos lijkende zetten van wit echter, zat ook hij voor de tweede keer in een matnet met als resultaat mat op zet 12.
Aljechin probeerde het eveneens tot twee maal toe maar ook hij wist zet 13 niet te bereiken.
Het was echt verschrikkelijk! Daar zaten we dan en keken elkaar in totale verbijstering aan. De beste spelers van de wereld. Mannen die hun leven volkomen hadden gewijd aan het spel der spelen! Alles, alles, alles was voorbij! Toernooien, matches… Alles! Simultaans, publicaties, over openingen, midden- en eindspel. Zinloos geworden! Het schaken was opgelost. Ongeacht wat zwart speelt is het mat in 12!.”
Op dat moment interrumpeert Capablanca’s vriend hem en zegt: ”Wacht eens even, ik heb hierover nog nooit iets gehoord! Ik verlies nooit in 12 zetten! Wat is er dan gebeurd?” Capablanca antwoordde met een vergenoegde, brede glimlach op het gelaat: “Wij hebben die man natuurlijk vermoord.”