Op mijn zoektocht naar schaakanekdotes stuitte ik, bijna vanzelfsprekend, op een echte klassieker, die ik evenwel niet wil onthouden aan diegenen, die zich doorgaans slechts verdiepen in het schaken zelf en niet in alle verhalen, die er rond zweven. Ik kende het verhaal al, maar na enig internetspeurwerk geraakte ik toch enigszins in verwarring. Er bestaan kennelijk verscheidene versies van deze anekdote, met verschillende hoofdrolspelers en een steeds iets ander slot.
Tijd derhalve om mijn goede vriend Tom van Bokhoven eens te consulteren. Tom immers, bezit een zeer uitgebreide collectie historische schaakboeken en daar zijn de nodige exemplaren vol anekdotes bij. Ik vroeg hem derhalve of het nu Aljechin en Capablanca waren, die de acteurs in het verhaal over de sigaar zijn, of wellicht toch Vidmar en Nimzowitsch.
Welnu, zoals het een waar schaakcollectioneur betaamt heeft hij zijn bibliotheek aan een nauwgezet onderzoek onderworpen en stuurde mij de volgende conclusie: “Willem, in “The Bright Side of Chess” van Irving Chernev (Uitgegeven bij McKay in 1948) vond ik deze versie van die beroemde schaakanekdote. Er zijn inderdaad verschillende versies, maar dit is degene, die ik het aannemelijkst acht. Bijgaand stuur ik je een tweetal afdrukjes uit dat boek”.
Inmiddels verdronk ik bijna in de vele varianten van het verhaal. Hier en daar wordt zelfs de “Rosenthalpartij” tussen Vidmar en Nimzowitsch met deze anekdote verweven. Daarover schrijf ik u later, maar hier volgt nu mijn versie van wat ik in een vrijmoedige schrijfbui de “Dreigsigaar” heb gedoopt:
Er zijn zo veel varianten van deze anekdote, dat het bijna apocriefe geschriften dreigen te worden, (De kerkvaders besloten zo’n viertal eeuwen na de dood van Christus, dat die apocriefe vertellingen niet in de Bijbel mochten worden opgenomen en zo zijn het evangelie van Maria Magdalena en zelfs dat van Judas uit het Boek gebleven…) maar in deze vertelling is het 1927 AD. Dit verhaal hoort zeker op een prominente plek in de Schaakbijbel. “En het geschiedde in die dagen, dat New York de plaats van handeling was”… Het befaamde internationale toernooi, waarin uitgemaakt zou worden, wie de uitdager zou zijn, die tegen Raoul Capablanca om de wereldtitel zou mogen gaan strijden.
Die dag waren de acteurs de grootmeesters Nimzowitsch, Aäron Nimzowitsch om precies te zijn, en Vidmar, Milan Vidmar om nog preciezer te zijn, elkaars tegenstander…Direkt nadat zij hun partij volgens het speelschema voor die dag begonnen, stak Vidmar genoeglijk een sigaar op, nam een paar trekjes, deed zijn zet en leunde genietend achterover.
Nimzowitsch echter ergerde zich aan de rook, die zich langzaam over het bord in zijn richting verplaatste, maar volgens de toernooiregels mocht hij zich niet direkt tot Vidmar wenden om hem te vragen te stoppen met het roken van zijn sigaar.
Elk verzoek dienaangaande mocht slechts via het toernooicomité worden gedaan en dus deed Nimzowitsch zijn zet, drukte geïrriteerd zijn klok in en ging zich, zichtbaar geagiteerd, bij de organisatie beklagen. Het comité oordeelde, dat het een alleszins redelijk verzoek was en dus wendde één van haar leden zich tot Vidmar en fluisterde iets in diens oor. Vidmar bleef kalm, maakte in het geheel geen ophef en doofde op zijn dooie gemak secuur zijn sigaar. De partij vorderde, maar op een gegeven moment nam Milan zijn sigaar weer tussen de vingers, diepte een doosje lucifers uit zijn zak op, nam er één van de houtjes uit en legde dat tezamen met het doosje naast de asbak…
Onmiddellijk, als door een wesp gestoken beende Nimzowitsch met een rood hoofd naar het toernooicomité om tegen deze gang van zaken te protesteren. “Maar meneer Nimzowitsch”, zei één van hen kijkend in de richting van Vidmar, “Uw tegenstander rookt toch niet?” “Neee! Dat weet ik!” riep Nimzowitsch bijna paars van woede uit, “Maar hij dreigt ermee!!!”
Vrije vertaling en anekdotisch verhaal: Willem Platje